De laatste Joden van Gendringen

Door: Aggie Daniëls
Gepubliceerd in de Ganzeveer 72, juni 2015 van Oudheidkundige Vereniging Gemeente Gendringen.

Nadat mijn boek Villa Kalff was uitgekomen, kwam ik in contact met Maurits Berendsen, enig kind van Sigmond Berendsen, veehandelaar in Terborg. Zijn moeder stierf en zijn vader hertrouwde met Sophia Spier uit Gendringen. Maurits vertelt hier vooral over de familie Spier. 

Maurits Berendsen, Jacob Spier
Maurits Berendsen

Na de oorlog kwam alleen de familie Spier terug in Gendringen, en dan ook nog maar een deel. Terwijl er vóór de oorlog in Ulft en Gendringen zoveel families woonden: Heijman, Meijer,Franken, Spanjer, De Jong, De Winter, Stern en nog enkele namen. Bijna alle joden waren al in 1938 gevlucht of ondergedoken, naar Apeldoorn, Culemborg en andere plaatsen, maar velen werden ook daar opgepakt en vernietigd in de kampen. In Varsseveld kwamen ook nog een paar families terug, Levy, Rosenbaum en Cussel, verder niemand. Zelf woon ik al sinds 1956 in Amsterdam en daar kom ik bij de synagoge nog wel eens iemand tegen uit Twente of de Achterhoek.

Ondergedoken

Ik ben geboren in 1934 in Terborg, aan de Kramersweide, nu nummer 14. Ik was enig kind van Sigmond Berendsen (°1890 †1960), veehandelaar in Terborg en de joodse Sophia van Dijk (°1899 †1944) uit Geffen N.Br. (Mijn oom Isedoor had een slagerij in de Hoofdstraat 68 in Terborg, later de Beyenkorf). Zoals zoveel joodse families kwamen ook mijn voorouders oorspronkelijk uit Duitsland; daar werden ze nog meer vervolgd dan in Nederland. Mijn vader was de jongste van 9 kinderen van Mozes Berendsen en Elisabeth Gans. Ik heet eigenlijk ook Mozes, maar mijn ouders wilden niet dat ik zo’n joods stempel op me kreeg en maakten er Maurits van. Ik heb nog joodse les gehad in de synagoge aan de Silvoldseweg.

Synagoge,Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Synagoge en sjoel aan de Silvoldseweg 22, Terborg. Verwoest in de oorlog.

Ik was 8 toen ik onderdook, eerst met mijn moeder in Doetinchem in villa Slingevliet. We werden verraden en moesten weg, toen kwamen we op twee plaatsen ten westen van Rotterdam terecht. Mijn vader zag er niet zo joods uit en hij kende Amsterdam wel een beetje. Hij dacht: daar kent toch niemand me, ik ga naar Amsterdam. Via de ondergrondse regelde hij toch maar wel valse papieren. We hoorden drie jaar niks van hem. Toch heb ik geen nare herinneringen aan die tijd, misschien vooral omdat mijn moeder niet zo heel ver van me vandaan was, ook al was ze op een ander adres. Maar ze stierf al in 1944, waarschijnlijk aan kanker; ik was pas 10, dus precies weet ik dat niet allemaal. Ze werd begraven in Rotterdam.

Al bewoond

Na de oorlog kwamen mijn vader en ik terug in Terborg, maar ons huis op de Kramersweide was al bewoond en we konden het voorlopig niet terugkrijgen. Mijn vader kon terecht bij Paula Wolf die met haar oude moeder in Silvolde woonde en door speciale bescherming van burgemeester Boot – wat ik nog steeds een verbazingwekkend verhaal vind – was gered. Boot had het bij de autoriteiten gegooid op het feit dat de moeder oud en ziek was en dat Paula voor haar moest zorgen. En dat lukte zomaar!

De familie was hem natuurlijk dankbaar. In 1970 liet Paula Wolf een boom planten voor het gemeentebestuur van Wisch en voor de Edelachtbare Heer J.J.G. Boot, oud-burgemeester van de gemeente Wisch, als dank voor hulp tijdens de bezettingsjaren 1940-1945. De bomen zijn geplant in het zogenaamde Joop Westerweelwoud, genoemd naar deze Nederlandse verzetsstrijder.

Vriezenveen

Mijn vader zat met mij, een klein kind nog. Hij ontdekte dat er nog een tante woonde in Vriezenveen. Die tante was teruggekomen uit Westerbork, waar de bevrijding net op tijd kwam, anders was ze afgevoerd. Ook in haar huis woonden andere mensen, maar ze kon terecht in het huis van haar zwager, die wel was weggevoerd. Ik heb drie jaar bij haar gewoond. Later huurden we een huis in onze vroegere straat Kramersweide in Terborg op nummer 6. Intussen was mijn vader de 13 jaar jongere Sophie Spier uit Gendringen (°1903) tegengekomen en hij trouwde in 1948 – hij was al 58 en zij 45 – met haar, mijn stiefmoeder dus. Via haar kreeg ik er een grote familie bij. Haar broers Jacob (°1909), Salomon (°1908), twee zussen van mijn stief-oma Judith de Haas (°1877), namelijk tante Griet en de ongehuwde tante Ro, die doof was; opa Salli leefde al niet meer. Zij zaten in de oorlog samen ondergedoken bij de familie Tuenter aan de Dinxperloseweg in Breedenbroek, vrome gereformeerde mensen. Oom Jacob en Sophie ontvluchtten Gendringen pas in april 1943 nadat ze eerst niet wilden vertrekken. Bij eerdere razzia’s waren ze met veel geluk niet gepakt. Oma Judith, tante Rachel en oom Salomon waren al sinds oktober 1942 ondergedoken bij Tuenter. De eerste tijd sliepen ze in de kelder, later boven. Ze brachten de dagen door met erwten doppen en de tabak snijden die Tuenter verbouwde. Toen een half jaar lang drie Duitsers bij Tuenter werden ingekwartierd, was dat een angstige periode. De maand maart 1945 verbleven de Spieren in een kuil onder een omgekeerde boerenwagen in een weiland. Oma Judith was ziek, maar ze hebben het overleefd en werden op Goede Vrijdag bevrijd door de Canadezen.

Familie Spier 1906
Het gezin Spier ca 1906. Vlnr Samuel Spier (°1871) met dochter Sophia (°1903), zijn stiefmoeder Sophia Spier-Gans, zijn broer Henri (°1867), diens vrouw Rachel Spier-van der Laan en haar dochter Jetje Spier (°1898).

Slager en kleermaker

Oom Jacob was ook slager/veehandelaar; sinds de tijd van Napoleon (ca. 1810) waren de joden gelijkgesteld en mochten ook andere beroepen uitoefenen. Maar ze hielden zich toch vaak aan hun oude beroep. Oom Salomon was kleermaker; hij had als kind polio gehad en liep mank. Ze zeggen dat hij gepest werd, maar dat weet ik eigenlijk niet. Op internet staat een bijdrage van Gert Arentz uit Terborg in de rubriek ’Bewaar het verhaal’. Hij schrijft:
Op advies van een van mijn broers schold ik Salomon Spier [..] (hij liep mank) uit voor ’manke’ [..]. Nadat ik verraden was door een van mijn zusjes, heb ik mijn achterwerk nooit zo blauw gehad van de gummi gasslang!

Oom Salomon heeft mij nog geleerd hoe je knopen aan moet zetten en daarvan had ik veel gemak toen ik in dienst zat. Want ja, na alles wat we in de oorlog hadden meegemaakt, moesten we gewoon in dienst; de dienstplicht gold ook voor ons.

Ongehuwd

Oom Jacob (°1909) was net als zijn broer Salomon ongehuwd. Het was moeilijk, hoor, in die tijd, om een joodse vrouw te vinden. Je moest er echt moeite voor doen. Meestal werden er huwelijksmakelaars ingezet, sjatjen noemen we dat. Zo kon het gebeuren dat mijn stief-oma helemaal uit Ommen kwam. En de twee zussen van mijn vader gingen naar Zeeuws-Vlaanderen om daar echtgenoten te vinden. Zij trouwden met twee broers.

Gerookt vlees en ossentong

De slagerij in de Grotestraat 39 in Gendringen liep in de tijd van mijn stiefopa Samuel (Salli) en zijn broer Henri – hij was getrouwd met Rachel van der Laan en had drie dochters Sophia, Johanna Henrietta en Sibilla – geweldig goed. Zij hadden financieel inzicht. Opa Salli’s specialiteit was gerookt vlees en ossentongen. Al in 1903 exporteerden ze naar Engeland.

Ton van Vliet, Jacob Spier
1913 De slagerij van de gebroeders Spier bestaat 100 jaar. Uit Graafschapbode.

Leuningstoel

Opa Salli was een invloedrijk lid van de kehilla [joodse gemeenschap]. En hij was 25 jaar bestuurslid en secretaris van de marktcommissie. Hij organiseerde tal van markten, getuige de talrijke advertenties in de Graafschapbode. Met originele acties zoals de verkoop van loten en het geven van premies voor het aanbrengen van beesten zodat het een grote markt zou worden. In 1928 vroeg Salli tijdens de vergadering van Gelderse vleeshandelaren aandacht voor de onmogelijken toestand bij het afladen van vee op den Terborgschen weg op Marktdagen. Als voorbeeld geeft hij aan dat er vanmorgen nog een koe is doodgevallen. Er zal overlegd worden met de Geldersche Tram. In 1924 werd gevierd dat opa er 25 jaar inzat. Als ‘souvenir’ kreeg hij een ‘leuningstoel’ en de commissie hoopt dat de heer Spier nog vele jaren daarvan gebruik moge maken!

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Advertenties uit 1913, 1914, 1921 en 1923 waaruit Salli’s activiteiten blijken.

Piano

Mijn stiefmoeder Sophie speelde niet onverdienstelijk piano. Op haar 21e (1924) kwam haar een woord van waardering toe voor haar pianospel. Ze vulde de pauze op een aangename wijze met verschillende pianonummers en begeleidde op zoo’n uitnemende wijze de vioolsolo Dichter und Bauer door de heer Te Boekhorst. Later maakte ze deel uit van het trio Spier-Te Boekhorst dat bij meerdere gelegenheden optrad. In 1925 werd zoals gewoonlijk het Chanoekahfeest gevierd ten huize van Salli en Judith Spier die zich op loffelijke wijze van hun taak als gastheer en gastvrouw kweten. Het was heel gezellig en na middernacht keerden de aanwezigen dankbaar voor het genotene huiswaarts. Het Chanoekahfeest duurt acht dagen en wordt gevierd in de ‘donkere dagen’ aan het einde van het jaar. Het is een feest van licht.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
In 1917 zetten Samuel en Judith een advertentie in het NIW (Nieuw Israëlitisch Weekblad) om mensen uit te nodigen voor de bar mitswa (het volwassen worden voor de joodse wet) van hun oudste zoon David.
Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Chanoekah-kandelaar met 9 kaarsen.

Brand

Opa Salli en zijn broer Henri bezaten hier en daar grond en huizen die ze verhuurden. In 1926 begon om 6 uur ’s morgens de brandklok in Gendringen te luiden. Het dubbele woonhuis van de broers Spier aan het Achterkerspel, waar de families Pastoors en Timmermans woonden, stond in brand.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Achterkerspel, Gendringen.

Gelukkig waren er geen persoonlijke ongelukken en breidde de brand zich niet uit omdat de wind goed stond en omdat de daken nog nat waren van de regen. Huis en inboedel van Timmermans verbrandden, maar hij was verzekerd. Volgens de Graafschapbode was de oorzaak van de brand onbekend, maar volgens het Vaderland en het Algemeen Handelsblad ging het om drie huizen (ook dat van de familie Visser), brandden alle drie de huizen totaal uit en ontstond de brand door een defect aan een schoorsteen. Meteen na de brand bouwden de broers een nieuw dubbel woonhuis, de aanbesteding stond in de krant. Het werk werd aan de laagste inschrijvers gegund: het metselwerk ging naar Goeselink in Gendringen, het timmerwerk naar Santbulte in Gendringen en het verfwerk naar Rieleveld in Silvolde.

Te koop

In maart 1928 zette opa Salli, op zijn 57e, zijn woon- en winkelhuis te koop met schuurtje, tuin en 14 vruchtboomen, groot pl.m. 6 are 4 centiare. En een schuur en stalling en tuin geschikt voor bouwterrein. Ik denk dat dit toch huis en winkel aan de Grotestraat 39 moet zijn, want ik herinner me de grote tuin erachter met de fruitbomen. Ik ben vaak in die bomen geklommen. Ik weet niet waarom hij het te koop zette, en ook niet of hij naar een ander adres ging. Zijn zoons namen immers de slagerij over?

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1928 Opa Salli zette zijn woon- en winkelhuis met schuur, stalling en tuin te koop.

Plotseling

In 1929 stierf mijn opa Salli plotseling, na een ziekte van enkele dagen, 53 jaar oud. Hij werd met grote eer begraven, zo staat op zijn grafsteen te lezen: Een vroom en oprecht man Samuel ben David Spier, de naam van zijn moeder was Jetta, overleden in een goede naam, 20 nisan (april) 5689 (Om een Israëlitisch jaartal met de christelijke jaartelling in overeenstemming te brengen, moeten we 3760 jaar van het jaartal aftrekken) en begraven met grote eer op de 23e van die maand. De marktcommissie verliest in hem een krachtige steun, zo stond in een advertentie. Mijn oma Judith was pas 52.

Voortaan stond er onder de advertenties Wed. Spier en Zoon. Oom Arie deed het uitstekend, ook financieel liep het heel goed. Oom David was vertegenwoordiger van een exportslagerij in Oss. Tot 1944, toen kwamen ze om in de kampen. Oom Jacob probeerde in die tijd een extra centje te verdienen. Hij betaalde voor elken bunzing (ulk) een reuzenprijs. Bunzings werden gebruikt voor de jacht op konijnen (in de gangen laten gaan). Misschien wilde hij ze vanwege hun bont. Maar bunzing was nooit zo populair als bijvoorbeeld nerts. Jaap wilde ze vast niet vanwege het vlees, want de bunzing verspreidt een vreselijke stank. Uit een andere advertentie blijkt dat hij ook huiden en vellen wilde van hazen, konijnen en hermelijnen.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1928 Oom Jacob betaalde ‘voor elken bunzing een reuzenprijs.
Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1928 David zoekt personeel dat ‘alle soorten varkens tegen scherp concurreerende prijzen’ wil opkopen.
Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1929 Oma Judiths advertenties waren origineel en aan de huisvrouw gericht.

Vermoord in Mauthausen en Sobibor

Oom Arie (°1906 Gendringen) was in 1936 in Amsterdam getrouwd met Roza van Tijn uit Amsterdam. Ze woonden in de Hanesteeg (nu Hamelstraat). Ze hadden vier kinderen Judith, Samuel en nog twee. Met Samuel zat ik later ondergedoken in Doetinchem. Oom Arie was actief in de gemeenschap, hij zat bij de kegelclub en de biljartclub en deed vaak aan wedstrijden mee. In de Graafschapbode lees je dat hij vaak won. Ze vluchtten naar Apeldoorn waar Arie al in 1941 is opgepakt. Hij werd vermoord in Mauthausen, pas 35 jaar oud. Roza heeft de oorlog overleefd, Samuel ook, hij woont nu in Haarlem. Oom David (°1894) woonde later in Terborg aan de Ettenseweg (A146b) en was getrouwd met Henriette Heijman (°1906 Gendringen). Hij zat in het bestuur van de schuttersvereniging. De familie vluchtte al in 1938 naar Apeldoorn waar hun jongste zoon werd geboren, Levi Samuel. Op 9 juli 1943 zijn David, Henriette en hun kinderen Judy, Ina en Levi vermoord in Sobibor. Zelf waren ze 49 en 42, hun kinderen pas 11, 7 en 4 jaar oud.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Judy, Ina en Levi Samuel staan vermeld in het boek ‘In Memoriam’ – De gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen 1942-1945 van Guus Luijters e.a. 2012.

Jacob en Salomon

Na de oorlog miste mijn stief-oma Judith haar zoons David en Arie, hun vrouwen en kinderen. Ook haar kleindochter Sibilla (dochter van Henri) met man en dochter Hanna waren omgekomen in Sobibor. En twee kinderen van haar andere kleindochter Johanna Henrietta. De familie was gedecimeerd. Alleen haar dochter Sophie, 42 jaar, en haar zoons Jacob en Salomon, 36 en 37, waren de dans ontsprongen; alle drie (nog) ongehuwd. Oma was 68 en pakte de draad weer op, samen met Jacob. Hij deed alle moeite om de slagerij weer aan de gang te krijgen, maar hij was er niet zo goed in. Toen ik 14-15 was (dus ca 1948) ging ik vaak logeren bij oma Judith. Ze was inventief en probeerde van alles. Zo zette ze een advertentie voor mensen die thuis slachtten; ze had alle soorten darmen te koop voor alle soorten worst en de bijbehorende kruiden. Maar eerlijk gezegd was de slagerij van Jacob Spier een oud boeltje, financieel was het heel mager. Salomon probeerde naast zijn kleermakerij een centje bij te verdienen met het leveren van matzes. Sophie trouwde (dus) met mijn vader (in 1948) en ging met hem mee naar Terborg (Ettenseweg).

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1946 advertentie van oma Judith.
Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
1948 Advertentie van Salomon Spier Pesach (joods Pasen).

Naar Terborg

In 1953 verhuisden oom Jacob en zijn broer Salomon ook naar Terborg. Weer later, ik denk 1960, na het overlijden van mijn stiefmoeder, naar ons huis van vóór de oorlog, Kramersweide 6.
In 1975 maakten ze een reis naar Israël die veel indruk op hen maakte. Aan iedereen die het maar horen wilde, vertelden ze hoe het vroeger was in de kehilla. Oom Jacob belde regelmatig naar het Isala om met conrector Steven van Woerkom verschillende onderwerpen door te nemen, zoals vandalisme door de jeugd, de Holocaust of het koningshuis. Steevast stelde hij zijn indringende vraag of de school wel genoeg aandacht aan de Holocaust besteedde in de geschiedenislessen. Jacob beschouwt zichzelf als de spreekbuis voor ons volksgeweten, zo schreef Steven in een column in het schoolblad. Zijn boodschap is er een van groot belang: blijf waakzaam voor geweld, pesterijen, onderdrukking, racisme en fascisme. Laat je niet meeslepen door de grote massa, volg je eigen geweten. Als je bij hem op bezoek ging, werd je eerst geconfronteerd met het keffende hondje Brammetje, vervolgens met een tafel vol heerlijkheden en een kartonnen doos met brieven, artikelen en foto’s van, naar het oordeel van Jacob, belangrijke zaken.

Eind zestiger jaren ging hij op bezoek bij koningin Juliana. De Tros besteedde er op tv aandacht aan en het kwam in de krant. Pastor Lemmers moet een liefdevol boekwerkje over Jacob Spier en zijn familie hebben geschreven. Volgens Steven had Jacob graag een echt boek gewild maar daarvoor waren zijn herinneringen toch te chaotisch en ietwat te selectief.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Sophie en Jacob zeggen Kaddisj (gebed van de rouwenden) bij het graf van hun vader aan de Ulftseweg.

Bejaard

In 1987 ging oom Jacob naar een bejaardenwoning aan de Wijnwaarden. Zijn broer Salomon overleed in 1988, 80 jaar oud. Toen was hij alleen over, en de laatste Jood in Terborg. Hoe ouder hij werd, hoe banger hij werd. Ik herinner me nog goed dat hij, al dik in de 80, een groot slagersmes mee begon te nemen als hij met de bus ergens heen ging. Op mijn vraag waarom hij dat deed, antwoordde hij: voor het geval ik aangevallen word. Op den duur was hij in de Wijnwaarden niet meer te handhaven, hij maakte tumult in de buurt, maar hij wilde ook niet weg. De laatste paar jaar van zijn leven was hij opgenomen in de psychiatrische kliniek Sinaï in Amersfoort, een specialistisch behandelcentrum voor complexe oorlogstrauma’s. Daar stierf hij in 2000, 90 jaar oud.
Ik begrijp het wel een beetje. In Amsterdam heb ik in het joods maatschappelijk werk gezeten. Toen ik met 57½ jaar met pensioen kon gaan, zag ik een oproep om joodse vluchtelingen te helpen. Ik realiseerde me dat ik zelf ook vluchteling was geweest en door niet-joodse mensen was geholpen. Ik wilde graag iets terugdoen. Ik ging op huisbezoek en luisterde naar hun verhalen en hielp hen bijvoorbeeld bij de dokter.

Berendsen in Terborg

Mijn ooms Isedoor en Eduard, die de slagerij in de Hoofdstraat in Terborg deden, kwamen niet terug uit de oorlog. De winkel was er nog, ik denk dat mijn vader hem verhuurde. Het was geen slagerij meer. Mijn vader had zoals gezegd drie jaar bij Paula Wolf gewoond en ik drie jaar bij mijn tante in Vriezenveen, in 1948 kwamen we terug. Hij wilde de veehandel weer oppakken. Maar hij had niet eens een fiets. De inboedel van ons huis aan de Kramersweide was weg, behalve wat meubels die de meubelzaak Fontein, die goed was in de oorlog, voor ons had bewaard. Een van de twee fauteuils ruilde hij om voor een fiets, zo kon hij de boer weer op om vee te kopen. In 1954 heeft hij het pand verkocht aan de familie Beyen uit Borne die er De Beyenkorf begon, een textielwinkel en atelier. De opbrengst verdeelde hij met zijn broer Philip (°1883 †1961), die een kleine schoenenzaak had in Gasteren in Drenthe.

Ton van Vliet, Jacob Spier, Maurits Berendsen
Mijn grootouders Mozes Berendsen en Elisabeth Gans staan voor hun winkel in de Hoofdstraat 74, ca 1910. Naast hen twee van hun negen kinderen Eduard (°1898) en Roza (°1893), die beiden omkwamen in Auschwitz (in 1943).

Pienter

Eigenlijk was het jammer dat mijn vader niks kon doen met zijn talenten, hij was heel pienter. Hij had als kind een stipendium gekregen om naar het gymnasium in Doetinchem te gaan en haalde hoge cijfers. Maar toen hij in de vierde klas zat, was het geld van het stipendium op, en de familie was arm, dus hij moest stoppen. Hij kwam bij een Duitse uitgeverij terecht en daarna in Nederland bij een ingenieursbureau. Maar zijn ogen werden slecht en toen moest hij ook daarmee ophouden. De veehandel kende hij als kind een beetje. Op zijn fiets ging hij de boeren af om vee te kopen. De beesten liet hij transporteren naar de veemarkt in Doetinchem op dinsdagmorgen. Ik weet niet hoeveel beesten hij dan had gekocht, niet zoveel. Hij bleek er heel goed in te zijn dus hij deed goede zaken. Ik moest wel eens mee naar de markt om te helpen, een kalf vasthouden of zo, maar het lag me niet, ik vond het er stinken. Dus ik ging iets anders doen, ik kwam in de administratie terecht, o.a. op het hoofdkantoor van Vredestein in Velp. Na mijn militaire dienst ging ik in 1956, op mijn 22e, naar Amsterdam. Er werd niet meer over de oorlog gesproken, alleen nog soms door mijn oma. Dan vroeg ze aan mij: ‘Wat denk je, Maurits, zouden ze nog terugkomen?’ Wat kon ik daarop zeggen? Ze had zoveel mensen verloren, zoiets is toch niet te verteren? Veel mensen konden nooit meer vrolijk zijn, er zat altijd een domper op. Oma Judith stierf in 1959, toen waren de twee broers alleen, ze konden slecht voor zichzelf zorgen. Toen mijn vader stierf in 1960 ging mijn stiefmoeder Sophie bij hen wonen op Kramersweide 6. Ze stierf in 1987.