Mazzel Tov Jaakov
Door: pastor Maarten Lemmers

In de archiefstukken van de gemeente Gendringen kun je lezen over het aantal joodse mensen dat er woonde in het jaar 1849: vijfenvijftig waren het er. De meesten van hen zullen waarschijnlijk niet welvarend zijn geweest. Want het was alleen maar de joodse diaconie, en niet die van enig ander kerkgenootschap, die, na goedkeuring door Gedeputeerde Staten, in aanmerking kwam voor een geldelijke ondersteuning. Het joodse kerkbestuur was tevens het armenbestuur. Bij de namen van de bestuursleden trof ik een paar keer de naam Spier aan. De familie Spier had een goedlopende slagerij in Gendringen.
In 1941 werd de joodse gemeente opgeheven. Een deel van de inventaris werd op last van de Duitse bezetters verstuurd naar Amsterdam. De rest werd in 1944 weggehaald door de NSB-ers. In maart 1945 werd de synagoge bij een bombardement helemaal verwoest. De stenen werden later gebruikt bij de bouw van een aantal noodwoningen.
Jacob
Een van de nazaten van de familie Spier is Jacob. Gedurende de oorlogsjaren was hij tezamen met een paar familieleden ondergedoken. Daarna heeft de familie onderdak gevonden in Terborg. Daar heb ik haar leren kennen in de jaren dat ik er als pastor werkzaam was.
Ofschoon ik al weer bijna tien jaar elders woon, heb ik nog steeds contact met Jacob.
In 1996 belde hij me op: ‘Zeg, pastor, woj neet ’n book oaver mien schrieven? Eej kunt dat zo goed!’
Bescheidener was de vraag van Jacob niet. Gewoon een boek. Meer niet. ’t Zou fijn zijn als ’t gisteren al klaar was. Het boek moet namelijk naar de koningin. En dat is toch een hele eer. ‘Vin eej dat oak neet?’
Voor verdere nuanceringen in het spel van vraag en aanbod tussen Jacob en mij is er aan de telefoon geen ruimte. Jacob heeft mijn telefoonnummer te pakken gekregen. En hij blijft mij benaderen met zijn vraag. Ik moet goed begrijpen dat het een hele eer voor mij is. Dat ik eigenlijk helemaal niet zo eerzuchtig ben is niet van belang. Van mijn inbreng in het gesprek kan hij vanwege zijn hardhorendheid vrijwel niets verstaan.
Met het spel van vraag en aanbod is Jacob vanouds helemaal vertrouwd. Hij is immers veekoopman geweest. Ik verdenk hem ervan dat het voor een deel ook wel zijn aangeboren slimheid is die hem helpt om van de woorden van de handelspartner aan de andere kant van de lijn net zoveel en net zo weinig te verstaan als hem uitkomt.
Jacob is een markante figuur. Mijn medebroeders in Delft, met wie ik in dezelfde communiteit woon, hebben hem de laatste jaren al zo vaak aan de telefoon gehad dat ze met eerbiedige sympathie over hem spreken. Ze vragen zich soms wel eens af hoe die bijzondere man aan de andere kant van de lijn er toch wel uit zal zien.
Jodenkoeken
Ik heb Jacob leren kennen toen ik in een klein huisje woonde dat niet ver gelegen was van de woning die Jacob deelde met zijn ongehuwde broer Salomon Spier en met zijn zus Sophietje Berendsen-Spier. Zij was weduwe. Dat ze joodse mensen waren, dat wilden ze weten. Wat mij aan hen opviel, waren niet hun godsdienstige gebruiken, maar veel meer de manier waarop ze de herinnering levend hielden aan het joodse leven in de mediene (Nederlandse joodse gemeenschap buiten Amsterdam. TvV). Hun woning ‘ademde’ de geur van weleer. Aan de muur vergeelde foto’s van de Klaagmuur, verder veel portretten van het koninklijk huis, op de schoorsteenmantel prijkte een Chanouka-kandelaar, en op tafel stond een bus met Jodenkoeken. ‘Weet je waarom ze die koeken zo noemen?’, vroeg Sophietje me vaak. En ook al wist ik haar antwoord, ik gaf haar toch de gelegenheid het zelf nog eens met een stralend gezicht te zeggen: ‘Omdat ze zo lekker zijn’.
Nieuw Israëlietisch Weekblad
Op de bank naast haar zat Salomon. Hij was heel moeilijk ter been. En bovendien was hij zeer hardhorend. Maar de blik in zijn ogen stond scherp. Hij zat daar te midden van een paar kilo kranten en tijdschriften. Het Nieuw Israëlietisch Weekblad werd door hem helemaal uitgespeld. Over zijn bril heen turend ondervroeg hij mij over de Palestijnse kwestie. En als hij uit een of andere krant een schandaaltje kon opdissen over een kerkelijke autoriteit, zou hij het beslist niet laten. Intussen bleef Sophietje me bij herhaling uitnodigen me te goed te doen aan de vele zoete hapjes en drankjes die op de tafel stonden. ‘Wij, Joden zijn snoepers’, zei ze.
Handel
Zo nu en dan trok Jacob zich even terug in de gang. Daar hing de telefoon aan de muur. En met behulp van dat instrument ging hij weer eens even een collega veekoopman te lijf. Ieder moment van de dag was voor Jacob geschikt om een koe te verhandelen. Hij kon het maar niet laten. De handel was immers altijd zijn lust en zijn leven.
Gezondheid
Toen kwam de tijd dat de invaliditeit van Salomon zozeer toenam, dat opname in een verpleeghuis onvermijdelijk werd. De medebewoners en het personeel van het verpleeghuis moesten in het begin nogal wennen aan Salomon. Maar hij paste zich wonderwel aan. En toen hij onverwacht kwam te overlijden, werd aan de vertegenwoordigers van de joodse gemeente gevraagd hem af te leggen en voor hem de Kadiesj te bidden. Omdat ze niet meteen in het vereiste aantal aanwezig kon zijn, bracht ik in de ontvangstkamer van het verpleeghuis de tijd door met Jacob en Sophietje. Ik bad met hem de psalm die ook in het joodse gebed voor de overledenen een plaats heeft.
Met de gezondheid van Sophietje ging het steeds verder achteruit. Zittend in een stoel naast de warme kachel kon ze beter de slaap vatten dan in een ledikant. Daarom bracht ze vele nachten door in de huiskamer, zonder nog een bed te zien. Een ziekenhuisopname werd noodzakelijk geacht. Ze was vol lof over de verzorging die ze kreeg in het ziekenhuis.
Wijnwaarden
Toen ze kwam te overlijden, bleef Jacob verweesd achter. Altijd was er voor hem gezorgd. Hoe moest hij nu verder? Hij was al eens een paar weken te gast geweest, maar er was onvoldoende reden voor een blijvende opname. Een verzorgingstehuis misschien? Het werd geprobeerd. Maar Jacob had veel meer levensruimte nodig dan de kleine wereld van een verzorgingstehuis met alleen maar oudere mensen hem te bieden had. Er kwam een klein bejaardenwoninkje vrij. (Aan de Wijnwaarden 22. TvV) Ik informeerde. Jawel hoor, Jacob kwam ervoor in aanmerking. Het was net iets voor hem: niet groter dan strikt nodig was, maar wel gelegen in een vertrouwde omgeving.
Brammetje
Hij schafte zich een hondje aan: Brammetje. En met die trouwe huisgenoot onafscheidelijk aan zijn zijde schuifelde hij door de straatjes in de omgeving. Hij werd een vertrouwde figuur, niet alleen voor de buren, maar ook voor de vele schoolkinderen in het straatje: peuters en kleuters, de jongens en meisjes, en de tieners van de Mavo. Voor het blad ‘Dixi’ van de Mavo werd hij als een held door de jongelui geïnterviewd. Aan de wijze waarop zij hem in het schoolblad hebben getypeerd hoef ik niets toe te voegen. (Zie daarvoor het verhaal De Laatste Joden van Gendringen. TvV)
Mezoeza
Maar ik wil nog wel graag vertellen over die ontroerende ervaring die ik had toen het drietal nog samen was. Een van hen stond plotseling op en rommelde wat in een aangrenzend vertrek. Toen werd op tafel iets neergelegd dat ze aan mij wilden toevertrouwen. Ik schrok. Daarna was ik heel even stil omdat er zoveel in mij omging. Daar lag een gele Davidster. Die moest ik meenemen. In de tijd van de Tweede Wereldoorlog mochten ze alleen nog maar op straat komen als ze deze op hun kleren hadden genaaid. Naast de ster op tafel lag een klein kokertje van mica. Ik herkende het: het was een mezoeza. In het kokertje was een stukje perkament opgeborgen. En daarop stond een bijbeltekst. Vroeger werd aan de deurstijl van iedere joodse woning zo’n mezoeza aangeslagen. De woorden die in het kokertje een plaats kregen luiden als volgt:
‘Luister Israël! De HEER is onze God, de HEER is de Enige. U zult de HEER uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten. De geboden die ik u vandaag voorschrijf, moet u in uw hart prenten. Spreek er met uw kinderen telkens opnieuw over, wanneer u thuis bent en onderweg, als u slapen gaat en opstaat. Bind ze als een teken op uw hand en als een band op uw voorhoofd. Grif ze in de deurposten van uw huis en op de poorten van uw stad.’ (Deut. 6, 4-7)
Er ligt een opdracht vervat in de woorden van de mezoeza: ‘Spreek er met uw kinderen over’. Jacob en Salomon, twee ongehuwde broers, hebben zelf nooit aan die opdracht kunnen voldoen. Maar namens hen heb ik vaak het verhaal van de mezoeza en het verhaal van de Davidster verteld en aanschouwelijk gemaakt voor de kinderen aan wie ik in die jaren katechese mocht geven. En ook nu nog laat ik deze relicten van de familie Spier graag zien aan ieder die er weet van wil hebben dat er een joods volksdeel heeft gewoond in ons midden.
Voorkeursbehandeling
In een artikel over het leven in het moderne Israël las ik dat iedere Israëli zich daar gedraagt alsof hij een apart geval is: een mens die een zo bijzondere geschiedenis heeft dat er terdege rekening mee moet worden gehouden, iemand die vanwege dat alles recht heeft op een voorkeursbehandeling. Als ik aan Jacob denk, dan vind ik dat hij ook recht heeft op voorrang. Ik hoop dat alle Terborgse verkeersdeelnemers hem die voorrang ook echt zullen geven. En dat eens ook de Allerhoogste aan Jacob een voorkeursbehandeling zal geven als hij het tijdelijke met het eeuwige gaat verwisselen.
Kakafonie
‘Zeg, pastor, wo’j neet een boek oaver mien schrieven?’ Ik heb op deze bladzijden even een boekje opengedaan over Jacob. Maar het is eigenlijk met geen pen te beschrijven wat Jacob en zijn broer en zijn zus mij in de loop der tijd hebben toevertrouwd. Temeer niet omdat ze nogal eens gelijktijdig aan het woord waren en het liefst zoveel mogelijk onderwerpen tegelijkertijd ter sprake wilden brengen. Het valt met geen pen te beschrijven en met geen tekstverwerker uit te printen wat ze aan belevenissen voor het nageslacht geboekstaafd hadden willen zien.
Lammetje
Misschien zouden de woorden die ik hier had opgetekend een bescheiden bijdrage kunnen zijn voor het levensboek van Jacob dat geschreven hoort te worden door iemand die daar beter toe in staat is dan ik. Tenminste, dat dacht ik op 25 maart 1996 toen ik hem een eerste poging van mijn huiswerk toestuurde. Maar enige weken later begon Jacob me opnieuw te bellen. Het was allemaal wel mooi. Maar het was lang niet volledig. Want dat de familie jaren geleden eens een lammetje ten geschenke had gegeven aan prins Willem Alexander, mocht toch beslist niet onvermeld blijven. Ik herinnerde me het weer. Want ik had er iets van gezien op televisie. Een beeldig wit lammetje was het geweest, fris gewassen met de fijnste shampoo. Door de familie Spier werd het meegenomen naar Soestdijk om overhandigd te worden bij het defilé voor koninklijke hoogheden.
Ja, de familie Spier had steeds een bijzondere liefde gehad voor het koninklijk huis. In de woning van Jacob, Sophietje en Salomon hing aan de wand een groot portret van alle Oranjes. En de door het secretariaat van de koningin verstuurde brieven werden steeds bewaard als een kostbaar bezit.
Post
Over nog veel meer moest ik schrijven in mijn boek. En de benodigde gegevens zou Jacob me wel toesturen. Telkens wanneer hij weer een ‘document’ had gevonden, belde hij me op: ‘Za’k dat ok mar d’r beej doon, jôh?’
Eindelijk was het dan zover. Een paar dagen voor Kerstmis werd er een grote doos bij me bezorgd. Het moet Jacob heel wat moeite gekost hebben het pakket toe te vertrouwen aan de zorgen van de PTT. Vele onrustige uren moet hij hebben beleefd, en minstens één slapeloze nacht. Hij begon te bellen, in alle vroegte, want hij wilde weten of de doos met dierbare herinneringen al bij mij aangekomen was: ‘’t Is mien meer weerd dan duuzend gulden, wêj dat wel?’
Nu blader ik door het hele pakket. En voor mij op tafel liggen wat brieven. En een paar foto’s waarop Jacob en zijn broer en zus staan. En verder ook kiekjes van zijn tegenwoordige huisgenoot: het kleine zwarte hondje dat Brammetje heet en naar iedereen keft behalve naar zijn baasje.
Documenten
De doos bevat ook een uitnodiging voor een jubileum van de voetbalvereniging SVVG uit Gendringen. Jacob is daar enthousiast lid van geweest. Er is ook een verslagboek voor de reünisten van SVVG.
Verder zijn er vele krantenknipsels die me laten zien hoe intens Jacob in de laatste jaren bij heeft gehouden wat er allemaal over de Holocaust is gepubliceerd, zowel op regionaal niveau als in de wereldpers:
- een artikel dat gewag maakt van de uitreiking van de Yad Vashem Medaille aan J. Lieverink uit Varsseveld die onder de oorlog joodse onderduikers (waaronder ook de familie Spier?) heeft geherbergd;
- een door het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk uitgegeven ‘Gids voor slachtoffers van vervolging tijdens de oorlog 1940 – 1945’;
- een krantenartikel over Kurt Waldheim die tot groot verdriet van Jacob een audiëntie kreeg bij de paus;
- een artikel over scholieren uit Terneuzen die een actie hielden tegen racisme;
- een artikel over het initiatief van twee Doetinchemse leraren die voor hun leerlingen een onderwijspakket samenstelden over de Holocaust en de gevolgen ervan voor de Doetinchemse joden;
- een artikel over Catharina Ernste-Glazener die de Yad Vashem onderscheiding kreeg omdat ze in haar Doetinchemse villa joodse onderduikers (onder wie een familielid van Jacob) had gehuisvest;
- een artikel over de Nazi-jager Simon Wiesenthal die in Amsterdam een onderscheiding kreeg voor zijn jarenlange inzet voor de joodse gemeenschap;
- een artikel over de deportatie in 1943 van vijftienhonderd patiënten en personeelsleden van de psychiatrische inrichting het Apeldoornse Bosch;
- een knipseltje over Marlène Dietrich die tijdens de Tweede Wereldoorlog de zijde koos van de geallieerden en daar tot op haar oude dag weinig begrip voor ondervond bij haar vroegere landgenoten;
- een artikel van Hanneke Gelderblom in het Nieuw Israëlietisch Weekblad over de Zwitserse kluizen die het geld van gedeporteerde joden in bewaring hielden tot op de dag van vandaag;
- een krantenknipsel over het bezoek van Clinton aan Israël.
En – heel ontroerend – een verklaring van het Gelders Streekvervoer te Doetinchem dat ‘het hondje met de naam Brammetje’ voortaan gratis mee mag reizen onder geleide van de heer Jacob Spier.
Er was in de doos van Jacob ook een foldertje over een dierenasiel. Vermoedelijk heeft Jacob daar zijn kleine makker Brammetje vandaan gehaald. Nu scharrelen die twee samen door de straten. Ze zijn op elkaar gesteld. En allebei dragen ze een verleden met zich mee dat herinnert aan een tijd dat hun aanwezigheid niet meer zo op prijs werd gesteld.
En toch…, ik bèn er, en dat zullen ze weten ook!
Sjaloom, Jacob!
Sjaloom, Brammetje
Al is het geen dik boek geworden, ’t liek toch nog wel ’n bitje op ’n klein beukske. Vin eej eigenlijk oak neet?
Delft, 2 januari 1997
Maarten Lemmers ofm
(In dit verhaal staat dat Maarten Lemmers samen met Jacob en Sophia een psalm bad voor de overleden Salomon. Dat moet een vergissing zijn, want Sophia was al eerder overleden dan Salomon. Het kan gebeuren want dit ‘beukske’ is pas zeventien jaar later geschreven. Het doet verder niets af aan de strekking van het hele verhaal. TvV)